Archieven stoffig en saai? Zeker niet! In archieven worden unieke historische documenten bewaard die spannende, verdrietige of vrolijke verhalen vertellen. Historicus en archivaris Vincent Robijn speurt samen met zijn echtgenote Marieke, ook historicus, naar Amelander archiefschatten aan de wal. Door heel het land zijn bijzondere documenten over Ameland te vinden. In de Groninger Archieven troffen we een boekje aan, gedrukt in 1772. De auteur, een student theologie in Groningen, beklaagt zich in het voorwoord dat hij twee keer eerder geprobeerd had het werkje te laten uitgeven. Beide drukkers hadden het teruggegeven omdat ze het niet aandurfden. Een derde uitgever was wel bereid. Eindelijk kon de 21-jarige student, Meindert Meiners, zijn verhaal doen. Het onderwerp: 'zyn gevangenis en uitbanning uit Ameland'...
Het boekje opent raadselachtig. Meindert Meiners schrijft in het voorwoord dat - hoe akelig zijn ervaringen op Ameland ook waren - hij vastbesloten was hierover te zwijgen 'en in myn herte te smooren, eene droefheid die het steeds overstelpte'. Maar toen had de erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Nederlanden, Prins Willem V van Oranje-Nassau, een openbare brief naar de kranten gestuurd. In Groningen en Leeuwarden, - zelfs in Holland, was een halve pagina in de krant verschenen over Meinderts bezoek aan Ameland. Willem V was wel zo vriendelijk geweest, alleen Meinderts geboorteplaats en niet zijn naam te noemen: dat gaf blijk van de 'grootmoedige heuschheid, onzen PRINS alleen eigen'. Toch durfde de student na deze bekendmaking bijna niet meer de straat op. We lezen de vertwijfelde woorden van bijna 250 jaar geleden en worden steeds nieuwsgieriger. Wat is hier gebeurd?
'Voor altoos gebrandmerkt'
Een week na de brief van Willem V ging het volgens Meindert pas echt mis: de Theologische Faculteit van Groningen publiceerde zijn naam voluit in de krant - met de opmerking dat deze student een jaar bij de academie ingeschreven had gestaan, maar op dit moment bij geen enkele professor in de theologie of in welke wetenschap dan ook bekend was. Meindert wist het zeker: 'min genegen vrienden' hadden ervoor gezorgd dat zijn naam in de krant was gekomen. Het verhaal bracht een schok teweeg in de stad: men jouwde hem uit op straat en op de academie, voortdurend 'moeste ik verwyten hooren die my noodzaakten liever myn tafel elders te zoeken, dan deze verwytingen te ondergaan'.
Meindert kon niet anders, schrijft hij, dan zich met dit boekje in het openbaar te verdedigen. Anders zou hij 'voor altoos gebrandmerkt' blijven. Hopelijk zou zijn verdediging ook bij Willem V terechtkomen: dan zou de prins wellicht minder hard over hem oordelen. De uitgever van het boekje zag er kennelijk brood in: in allerlei kranten verschenen advertenties voor de verdediging van Meindert Meiners - te koop voor zes stuivers. De zaak was hoog opgelopen, dat is duidelijk. Maar wat was er gebeurd op Ameland? Wat was zo verschrikkelijk, dat Willem V zich ermee bemoeid had?
Erf- en vrijheer van Ameland
De stadhouder was de machtigste man in de Republiek der Verenigde Nederlanden: een positie die in deze jaren van vader op zoon overging. Prins Willem V van Oranje-Nassau (1748-1806) stond bekend als een behoudende bestuurder. Zorgvuldig waakte hij over zijn macht. Alle benoemingen voor belangrijke posities in de Nederlanden gingen eerst langs hem, hij was graag van alle details op de hoogte. Als kleuter al was Willem V zijn overleden vader opgevolgd. Uiteraard stond hij als kind onder bestuursvoogdij: eerst van zijn moeder en later van een bevriende hertog, opperbevelhebber van het leger. Op zijn achttiende verjaardag werd de prins volwassen verklaard en mocht hij zelf gaan regeren. De hertog bleef zijn raadsman.
Ameland was sinds het begin van de achttiende eeuw in bezit van de familie van Oranje-Nassau. Het eiland was geen onderdeel van de Republiek maar een 'vrije erfheerlijkheid'. Voorouders van Willem V hadden het eigendom verworven nadat de adellijke familie Van Cammingha - eeuwenlang heersers van het eiland - was uitgestorven. Behalve erfstadhouder van de Republiek was Willem V dus ook erf- en vrijheer van Ameland. Het was zijn recht om in te grijpen op het eiland, als zaken hem niet zinden. Dit tot 'bitterste bedroeftheid' van Meindert Meiners...
Vrijheid van godsdienst
Meindert was in de zomer van 1772 naar Ameland gereisd. Het jaar daarvoor had hij in Groningen vakken in de chirurgie en anatomie gevolgd om arts te worden net als zijn vader. Hij leerde botbreuken zetten en verbanden aanleggen, maar voelde zich steeds meer aangetrokken tot het religieuze leven. Hij woonde geregeld 'verborgene en openbare Godsdienstoefeningen' bij en raakte onder de indruk van de predikant Hendrik ter Borgh. Deze Groninger had een boekje geschreven over 'de vryheidt der oefeningen en der godsdienstige samenkomsten'. Volgens Ter Borgh, behalve predikant ook hoofd van de Justitiekamer van de provincie Groningen, gold deze vrijheid overal en voor iedereen. Ook in een kerkgebouw - als dat met toestemming van de predikant en de kerkenraad gebeurde.
Ter Borgh zorgde dat Meindert een beurs kreeg, zodat de student 'op een kamer stil kon leven', zijn talen kon leren - Latijn, Grieks, Hebreeuws en Arabisch - en theologiecolleges kon volgen. Meindert schrijft in zijn boekje eerlijk dat de talen hem zwaar vielen, maar zolang een professor een beetje begrijpelijk Latijn sprak, kon hij het wel volgen. De Theologische Faculteit beweerde dat geen enkele professor hem kende: uiteraard had Meindert na de zomer geen colleges meer gevolgd, zo schrijft hij in zijn boekje, na de verschrikkelijke gevolgen van zijn reis naar Ameland.
Een weekje Ameland
Meindert was voor een weekje naar Ameland gegaan, zonder enig kwaad in de zin. Predikant Braunius van de gereformeerde kerk in Nes zou die zondag afwezig zijn en Meindert was gevraagd 'eens oefening te houden'. De kerkenraad was hiermee akkoord. Meindert mocht zelfs in het huis van Braunius verblijven. Volgens de regels op het eiland moest ook de baljuw toestemming geven. Als erf- en vrijheer van Ameland, benoemde Willem V deze functionaris. De baljuw zorgde voor het toezicht op wet en orde op het eiland, vergelijkbaar met de politie nu. Kennelijk viel ook het kerkelijk leven onder dit toezicht. De ouderlingen wilden zich met hun verzoek melden, maar zowel de baljuw als zijn vervanger, de substituut-baljuw, waren dat weekend niet op Ameland.
Voor de zekerheid preekte Meindert op zondag dan ook niet in de kerk in Nes, maar in een leegstaand huis, dat een lid van de gereformeerde gemeente had aangeboden. Twee dagen later stond een medewerker van de baljuw aan de deur. Meindert werd gewaarschuwd: als de student dit nog een keer zou wagen, kreeg hij een boete van 50 goudguldens. En iedere toehoorder zou 25 goudguldens moeten betalen. Die avond werd hij uitgenodigd bij een bevriende Amelander voor een gezellig avondje thuis - zeker niet bedoeld om 'te oefenen of te catechiseeren'. Voor ze een hapje gingen eten, sprak Meindert een gebed uit. Nog geen kwartier later kwam de medewerker van de baljuw binnen: 'dit kwam ons geheel vreemd voor', schrijft Meindert later in zijn boekje. Alle aanwezigen gingen op de bon. Meindert moest de boete van 50 goudguldens betalen, alle aanwezigen de helft daarvan. De student kreeg bovendien het bevel de volgende ochtend met de eerste boot te vertrekken.
Als een misdadiger
Meindert was niet van plan de boete te betalen. Met de eerste boot vertrekken zou lastig worden: het was vloed om 4 uur ’s ochtends, 'zynde in de naare nagt, niet weetende of er een Schip was waarmede ik konde wechkomen'. Bovendien verzekerden zijn Amelander vrienden hem, dat op het eiland zelfs 'de grootste misdadiger tweemaal 24 uyren tyd had om met goede gelegentheid wech te koomen'. De substituut-baljuw, de heer Wetzens, was inmiddels weer op het eiland. Meindert ging de volgende ochtend naar hem toe om de zaak voor te leggen. De student ging niet alleen: Hindrik Mennis Dijkstra ging mee - een van de volmachten van Nes, een door de bewoners gekozen bestuurder - twee ouderlingen, Lieuwe Claasen en Theunes Engelberts, en een lid van de gereformeerde gemeente, Hans Jansz. De substituut-baljuw was woedend en beval zonder verder te luisteren, dat Meindert diezelfde dag moest vertrekken. En als er geen schip was, dan zou hij de student zelf laten wegvaren.
Meindert hield voet bij stuk en antwoordde 'in alle ootmoedigheid' dat hij niet inzag waarom hij zou moeten vertrekken. Hij bleef bij zijn voornemen een weekje op Ameland 'te vertoeven'. Die middag bracht hij door in de herberg van weduwe Marijke Fennema, samen met leden van de kerkenraad en een aantal van zijn vrienden. Een schip naar Holwerd was er niet, dus de student kon sowieso niet weg. Eind van de middag kwam de substituut-baljuw Wetzens met zijn medewerker naar de herberg. Hij beval 'al het volk uit te gaan' en nam Meindert gevangen. De student werd vastgehouden 'als een misdadiger', niemand mocht hem spreken. Wetzens kwam ’s avonds langs en vroeg of hij nu wel bereid was de volgende ochtend te vertrekken. Meindert begreep dat hij in ieder geval weggebracht zou worden, dus hij antwoordde 'in alle ootmoet' dat hij zou afwachten wat Wetzens 'over my gelieft uit te voeren'. Dat was inderdaad geen vraag meer: Meindert werd in alle vroegte gewekt en naar een schip gebracht, zo kwam hij 'bitterlyk bedroefd' weer in Holwerd aan.
In de krant
Twee weken later ondertekende Willem V, 24 jaar oud, in de Oranjezaal in Den Haag zijn reactie op dit voorval. En weer twee weken later stond deze brief in de kranten van Groningen, Leeuwarden en Holland. De erfstadhouder van de Republiek en erfheer van Ameland schreef dat hij had moeten ingrijpen: de religieuze bijeenkomsten van deze student op Ameland waren volstrekt ongeoorloofd. 'Zoo by nagt als by dag' had deze jongeman gepretendeerd gereformeerde waarheden te verkondigen. De bevelen van het plaatselijk gezag waren volkomen genegeerd. De familie Van Oranje-Nassau was hecht verbonden met de gereformeerde kerk. In de Republiek gold deze kerk als de 'staatskerk'; andere geloven werden onderdrukt danwel oogluikend toegestaan. Net als zijn voorgangers zag Willem V het als zijn opdracht de openbare gereformeerde godsdienst te beschermen en te versterken.
Een eigenzinnige actie zoals op Ameland, was voor Willem V dan ook niet te verteren. Als iedereen zomaar dacht voor een gereformeerde gemeente te kunnen prediken, lag een nieuwe kerkscheuring op de loer. Willem V benoemde als erf- en vrijheer alle gereformeerde predikanten op het eiland: een vervanging kon niet zomaar onderling geregeld worden. 'Met veel leetwezen' had hij kennisgenomen van de gebeurtenissen in Nes. Het kon niet anders of dit zou leiden tot 'veragting van den openbaren Godsdienst' op Ameland. En hier wordt de brief van Willem V heel precies. Zijn bedoeling was zeker niet om gezellige samenkomsten te beletten. Natuurlijk konden ook psalmen, lofzangen en geestelijke liederen gezongen worden, als de eilanders daar behoefte aan hadden. Uiteraard konden zij met elkaar spreken over 'Godlyke waarheeden'. De prins vond alleen van belang dat iedereen zijn mening zou kunnen geven 'tot onderhoudinge van eene Godvrugtige conversatie'. Het mocht niet zo zijn dat één van hen een predikatie hield, alleen het woord zou voeren of anderen zou ondervragen. Dat was ten strengste verboden, tenzij zowel de kerkenraad als de baljuw toestemming zouden verlenen. Het maakte Willem V niet uit hoe zo'n bijeenkomst op Ameland genoemd werd, of het thuis plaatsvond of in een openbare gelegenheid, met de deuren open voor iedereen of uitsluitend voor genodigden. De prins wilde dit soort vrije predikaties niet hebben: het zou leiden tot 'versmading' van de officiële predikanten en tot 'vertwijfeling en dweperij' bij de Amelanders.
Met sterke hand
De straf die Meindert en zijn toehoorders hadden gekregen, gold voortaan voor iedereen: 50 goudguldens voor een zelfbenoemde prediker en de helft voor ieder van zijn publiek. Werd iemand voor de tweede keer betrapt, dan gold een dubbele boete. De helft van de opbrengst was voor de baljuw, de andere helft zou gaan naar de armen op Ameland. De predikanten en kerkenraden op het eiland kregen de opdracht alert te zijn op ongeoorloofde bijeenkomsten en te zorgen dat de baljuw zijn werk zou kunnen doen 'deze met de daad te weeren, desnoods met de sterke hand te doen scheiden'. Ook zou de baljuw iedere vreemdeling die zonder toestemming kwam prediken of catechiseren, 'aanstonds van het Eiland te doen vertrekken en desnoods met de sterke hand daartoe te verpligten'. Om te zorgen dat de Amelanders niet 'kunnen of mogen voorwenden' dat ze van deze afspraken niet op de hoogte waren, zou Willem V zijn brief laten opspijkeren in Hollum, Ballum en Nes, 'alwaar men gewoon is zoodanige Publicatie te doen'.
Met bescheidenheid
Meindert ging in zijn boekje in de tegenaanval - uiteraard met alle respect voor de prins. Hij verzamelde getuigenissen van de predikant en de ouderlingen van de gereformeerde gemeente in Nes. Zij kwamen op voor de student: volgens hen was de gereformeerde godsdienst op geen enkele manier geschaad, laat staan dat 'eenvoudige menschen tot twyfeling of dwepery' gebracht zouden zijn. Alles had met hun toestemming plaatsgevonden. Meindert ging voor zijn verdediging zelfs langs bij de vorige predikant van Nes, die inmiddels dominee was in Friesland. Op verzoek van de student legde deze dominee een verklaring af, dat hij alle getuigen in deze zaak persoonlijk kende: de volmacht van Nes, de ouderlingen en zelfs 'de Predikants meid'. Deze Amelanders - net als de andere leden van de gereformeerde gemeente in Nes - waren volgens de dominee 'gezond in de belydenis en onergerlyk van leven en wandel'. Van deze mensen had Willem V niets te vrezen.
Alle getuigenissen en verklaringen publiceerde Meindert Meiners in zijn boekje. 'Met bescheidenheid' legde hij zijn verdediging nu voor aan het publiek - en de prins. Mocht Willem V mij alsnog schuldig bevinden, schrijft de student: 'dat hy volgens zyne wysheid en Christelijke liefde daar mede hy alle Nederlanders bemint, my vergeven zal'. Het zal nog een tijdje onrustig zijn geweest rond Meindert. Toch wist hij zijn studie af te ronden: op zijn 33e werd hij predikant in een dorpje in Holland. Vier jaar later vertrok hij naar Friesland, waar hij in verschillende gereformeerde gemeenten gewerkt heeft en - volgens de overlevering - regelmatig met bestuurders overhoop lag. Op Ameland is hij waarschijnlijk nooit meer geweest.
Beroering
Wat maakte dat Willem V op dit incident zo hard ingreep? Wilde hij zijn macht op Ameland laten gelden? Of had hij serieuze zorgen over een kerkscheuring op het eiland? In de tweede helft van de achttiende eeuw was de Republiek der Verenigde Nederlanden opgeschrikt door een golf van heftige, religieus geïnspireerde ervaringen van gewone mannen en vrouwen. In gereformeerde kerken vielen mensen flauw, ze begonnen te schudden of schreeuwen van spirituele emotie. Sommige dominees moedigden deze ervaringen met vurige preken aan: zij legden de basis voor de protestantse 'opwekkingsbeweging' en latere stromingen als de Pinkstergemeente. In de Republiek waren deze opwekkingen begonnen in het midden van het land, in Nijkerk. De 'Nijkerkse Beroering' werd het door de gevestigde orde afkeurend genoemd. Op een nieuwe 'Amelander Beroering' zat het huis Van Oranje-Nassau zeker niet te wachten.
Tekenend is de term 'dweperij' waarmee de prins de ontvangst van Meindert Meiners afdeed: dat zou nog lang een zorg blijven in de gereformeerde kerk. Een halve eeuw na de gebeurtenissen op Ameland verscheen het gereformeerde boekje 'De Dweeper'. De auteur maakte zich zorgen over 'den verbazend snellen voortgang van de Dweepzucht' juist in het doorgaans nuchtere Noord-Nederland. Als een van de inspirators noemde hij predikant Ter Borgh - het grote voorbeeld van Meindert - met zijn pleidooi voor vrijheid van godsdienstige oefening. Religieuze dweperij lag altijd op de loer en moest op tijd herkend en bestreden worden, vond deze auteur.
Geschiedenis
Het huis Van Oranje-Nassau zou zich op Ameland niet meer in kerkelijke zaken mengen. In 1795 werd de Republiek door Frankrijk verslagen: Willem V vluchtte naar Engeland, inmiddels 47 jaar oud. Al zijn bezittingen - waaronder de vrije erfheerlijkheid Ameland - werden eigendom van de nieuwe overheid. De Fransen voerden fundamentele hervormingen door, zoals de scheiding tussen kerk en staat. Van een 'staatskerk' was geen sprake meer. In 1801 werd Ameland door de nieuwe machthebbers toegevoegd aan de Nederlanden, als gemeente van Friesland. Willem V overleed vijf jaar later in Engeland. Zijn zoon keerde na het einde van de Franse bezetting terug en werd in 1815 de nieuwe koning van de Nederlanden: Willem I. De gereformeerde kerk kreeg een nieuwe naam: de Nederlands Hervormde kerk. Willem I probeerde deze kerk opnieuw tot staatskerk te maken, maar dat is niet gelukt. De titel 'erf- en vrijheer van Ameland' mocht de koning blijven dragen. Maar een ingezonden brief in de krant, ondertekend door de vorst, over een al te vurige preek van een onervaren student... is geschiedenis geworden.